Ankerplaats, datums en evenementen |
|
Museumschip Kasteel Vlotburg in Doetinchem begint op 29.04. tot 12.05.2008 |
|
Geschiedenis van Doetinchem
De oudste vermelding van Doetinchem dateert uit 838 als villa Duetinghem, een nederzetting met een kerk. In de periode na 838 ontstond de versterkte stad Deutinkem met een kerk die ten geschenke werd gegeven aan de toenmalige bisschop van Utrecht. Andere naamsvarianten die in de loop van de tijd gebruikt werden, waren Duttichem, Duichingen, Dotekom en Deutekom.
Rond 1100 begon Doetinchem te groeien, en werd een stadsmuur gebouwd tegen plunderaars die meerdere malen probeerden de stad leeg te roven. In 1236 kreeg Doetinchem stadsrechten van graaf Otto II van Gelre; ook werd in dat jaar de stadsmuur met een meter verhoogd. De tot dan gebruikte vier slagbomen werden vervangen door vier grote stadspoorten: de Hamburgerpoort, de Waterpoort, de Gruitpoort en de Hezenpoort. Later werden er grachten omheen gegraven, en er werden voorpoorten gemaakt. Doetinchem werd belangrijk als handelsplaats voor boeren die hun koopwaar op de markt van Doetinchem kwamen verkopen. Deze markt werd gehouden op het Simonsplein en tot aan de Tweede Wereldoorlog bleef deze bestaan. Een grote stadsbrand in 1527 vernietigde alle gegevens van Doetinchem. Over Doetinchem uit de Middeleeuwen is hierdoor niet veel meer bekend.
In 1672 is de stadsmuur grotendeels afgebroken. In de tweede helft van de 19e eeuw verdwenen de poorten en werd een groot deel van de stadswal weggehaald. Doetinchem bleef rustig tot aan de Eerste Wereldoorlog, toen in Doetinchem een paar grenswachters de wacht hielden.
-------------------------------------
Eerste tekenen van een nederzetting In de Vroege Middeleeuwen hadden de Saksen hier een kleine nederzetting. Hierover is weinig bekend. De oudste vermelding van de naam Doetinchem dateert uit 838 als villa Duetinghem, een nederzetting met een kerk. De naam komt waarschijnlijk voort uit Dutto-ing-heem, wat 'woonplaats van de afstammelingen/lieden van Dutto' betekent. In de periode na 838 ontstond de vestingstad Deutinkem met een kerk die ten geschenke werd gegeven aan de toenmalige bisschop van Utrecht. Andere namen die in de loop van de tijd gebruikt werden, waren Duttichem, Duichingen, Dotekom en Deutekom.
Vestingstad Lange tijd bleef Doetinchem een kleine plaats. Rond 1100 begon Doetinchem te groeien, en werd een stadsmuur gebouwd tegen de plunderaars die meerdere malen probeerden de stad leeg te roven. Er waren in de poort vier openingen met slagbomen. In 1236 kreeg Doetinchem stadsrechten van graaf Otto II van Gelre van Zutphen; ook werd in dat jaar de stadsmuur met een meter verhoogd. Later werden deze openingen vervangen door poorten. Waar nu de oude ophaalbrug over de Oude IJssel ligt, lag vroeger ook al een brug. Voor deze brug stond de kleinste van de vier Doetinchemse stadspoorten: de Waterpoort. Aan het eind van de Heezenstraat stond de Heezenpoort. Door deze poort werden de ter dood veroordeelde misdadigers naar de galg gebracht. De galg stond ongeveer op de hoek van de huidige Van Nispenstraat met de huidige Dr. Huber Noodstraat.
Van de Hamburgerpoort is bekend dat deze aan het eind van de Hamburgerstraat stond en in 1302 gebouwd is. De monniken van klooster Bethlehem bij Gaanderen hebben meegewerkt aan de bouw van deze poort. Ook aan het eind van de Grutstraat heeft een poort gestaan: de Grutpoort. Om de stadsmuur heen lag een smalle gracht met daaromheen een wal. De Walmolen staat op een restant van deze wal. Doetinchem moest - net als veel andere steden in het oosten - als grensstad functioneren en mocht niet uitbreiden. Pas in de 19e eeuw verviel de wettelijke bepaling die uitbreiding onmogelijk maakte.
Doetinchem werd belangrijk als handelsplaats voor boeren die hun koopwaar op de plaatselijke markt kwamen verkopen. Deze markt werd gehouden op het Simonsplein en tot aan de Tweede Wereldoorlog bleef deze bestaan.
Na een aantal jaren werd Doetinchem een hanzestad.
Stadsbrand Doetinchem werd aan het eind van de Middeleeuwen regelmatig getroffen door branden (bijv. in 1414) De grootste brand, veroorzaakt door een bakker die vlas in zijn oven wilde drogen, is nagenoeg de gehele binnenstad, inclusief het stadsarchief, de Catharinakerk en het raadhuis, in vlammen opgegaan. Bij deze brand gingen daarnaast de stedelijke privilegebrieven, en zilveren schenkannen verloren.
Om het herstel te bevorderen kwam Hertog Karel van Gelre de bewoners tegemoet door de bewoners van de getroffen huizen een jaar lang geen rente te laten betalen, en de komende elf jaar slechts de helft. Samen met zijn gemalin en de stad Zutphen schonk hij nieuwe glasramen voor in het herstelde Raadhuis. In een document vlak na de brand stond:
Anno duesent vifhondert soven und twintich up den goede fridagh voir Paschen ometrindtt twelff ure tho vurmiddage vorbrande die stadt van Doetinchem so jammerlick mit kerck und idt gantzemestendell.
Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_Doetinchem
|
|
|
|
|
|
|
|